Overslaan en naar de inhoud gaan
Museum Plantin-Moretus

Wie zijn de Duarte's?

De juwelen die ze verkochten, waren gewild aan alle Europese vorstenhoven. De schilderijen die ze verzamelden, zouden eeuwen later topstukken vormen in de collecties van het Mauritshuis, The National Gallery en het Prado. En de concerten die ze gaven, trokken muziekliefhebbers uit heel Europa. Toch is de geschiedenis deze 17de-eeuwse Antwerpenaren zo goed als vergeten. Hoog tijd dus voor een kennismaking met de familie Duarte.

De familie Duarte was een Joods-Portugese (Sefardische) familie. In 1492 werden de joden uit Spanje verdreven, in 1497 moesten ze ook Portugal verlaten of zich bekeren tot het katholicisme. De familie Duarte koos het tweede. Toch bleef de Portugese Inquisitie deze conversos vervolgen. Daarom besliste de familie in de tweede helft van de 16de eeuw om van Portugal naar Antwerpen te verhuizen. Antwerpen was immers een welvarende en relatief tolerante stad. De Duarte’s grepen de kansen die de havenstad bood met beide handen. 

Diego Duarte (I)

Omstreeks 1570 komt Diego Duarte (I) (Lissabon?, ca.1544 – Antwerpen, 1626) vanuit Portugal naar Antwerpen. In Antwerpen behoort hij tot de Nação of de Feitoria Portuguesa de Antuérpia, de Portugese Handelsnatie van Antwerpen. Via die handelsnatie komen specerijen en andere waren uit de Portugese kolonies naar Noord-Europa. Onder de goederen ook diamanten en parels. In Antwerpen bouwt Diego een handel in juwelen en edelstenen op. Met succes.

Diego Duarte (I) is gehuwd met Leonora Rodrigues (?, ca.1566 – Rotterdam, 1632). Samen hebben ze meerdere kinderen waaronder Gaspar (I), Manuel en Francisca

In 1626 overlijdt Diego (I). Hij wordt begraven voor het hoogaltaar van de Sint-Jacobskerk. Het graf wordt het familiegraf van de Duarte’s. Op de zerk laat Diego naar zichzelf verwijzen als Portugees.

Een Nederlandse tak

Diego’s oudste zoon Gaspar (I) (zie verder) zal zijn leven lang in Antwerpen blijven wonen, maar twee andere kinderen van Diego (I) en Leonora verhuizen naar de Republiek (Nederland).

Manuel (Antwerpen, 1699 – Amsterdam, 1632) trekt omstreeks 1625 naar Amsterdam, sticht daar een gezin en keert terug naar het Jodendom. Zijn joodse naam is Ymanuel Abolais. Ook in Amsterdam drijft deze Duarte handel in juwelen. Zijn schoonzonen hebben een impact op het joodse leven in de Lage Landen: Joseph Athias is een belangrijke Hebreeuwse drukker, en de juwelier Manuel Levy Duarte is bestuurder in de Portugese Synagoge van Amsterdam en hij helpt de Portugese Synagoge van Den Haag op te richten.

De zus van Gaspar en Manuel, Francisca (Antwerpen, ca.1595 – Alkmaar, na 1646) verhuist ook naar Nederland. Ze is erg muzikaal en gaat deel uitmaken van de zogenaamde Muiderkring, een losse vriendengroep rond de dichter P.C. Hooft, waartoe ook Constantijn Huygens en Joost van den Vondel behoren. Tijdgenoten noemen Francisca ‘de Franse nachtegaal’ vanwege haar mooie zangstem. P.C. Hooft draagt een gedicht aan haar op. ‘Frankje ... Ghij doet, met uw zang, de schaeren van beneên, ten hemel vaeren.

Gaspar Duarte (I)

Net als zijn vader is ook Gaspar Duarte (I) (Antwerpen, ca.1584 – 1653) een handelaar in edelstenen en juwelen. Zijn handelsgeest brengt hem voorspoed én macht: in 1641 wordt Gaspar consul van de Portugese Natie in Antwerpen. Datzelfde jaar onderhandelt hij met de Nederlandse diplomaat Constantijn Huygens over een juweel dat Willem II van Oranje, de zoon van de Stadhouder van Holland, aan zijn toekomstige echtgenote Mary Henrietta Stuart, dochter van Charles I, zal schenken. Anthony Van Dyck zal het juweel afbeelden op het huwelijksportret van Willem en Mary (Rijksmuseum). Deze episode is meteen het begin van de warme banden tussen de familie Huygens en de familie Duarte. Ze zullen hun leven lang corresponderen, en muziek is daarbij het geliefkoosde onderwerp.

Gaspar is gehuwd met Catharina Rodrigues (1584-1644). Samen krijgen ze zes kinderen: Leonora (1610-1678), Diego (II) (1612-1691), Catharina (1614-1678), Gaspar (II) (1615-1685), Francisca (1619-1678) en Isabella (1620-1685).

 

 

In 1615 koopt Gaspar (I) een stadspaleis aan de Meir, tussen de Kolveniersstraat en de Otto Veniusstraat. Het is een ideale thuis voor zijn groeiende gezin. Volgens de Engelse dagboekschrijver John Evelyn is de woning ‘prinselijk ingericht’, terwijl de Franse diplomaat Balthasar de Monconys bij een bezoek aan de tuin ‘de mooiste sinaasappelbomen ziet' die je je kan voorstellen’.

Gaspar (I) laat zich opmerken als een groot liefhebber van de kunsten. In 1623 treedt hij toe tot de rederijkerskamer De Violieren. Hij schenkt aan zijn collega-rederijkers een kostbaar kostuum voor een opvoering van het toneelstuk Sophonisba Aphricana van Guilliam van Nieulandt (van Nieuwelandt). Als dank draagt Van Nieulandt zijn toneelstuk J'erusalems verwoestingh door Nabuchodonosor op aan ‘Gasper Duarte, coopman ende beminder van alle vrye consten’. 

Tijdgenoten noemen Gaspars huis aan de Meir al gauw ‘de Antwerpse Parnas’, verwijzend naar de mythologische Parnassusberg waar de muzen wonen. Wie het huis van de Duarte’s bezoekt, wordt ondergedompeld in een artistiek bad. Overal hangt kunst: Gaspar Duarte legt de basis voor een uitzonderlijke schilderijencollectie die zijn zoon Diego steeds verder zal uitbreiden. Maar bovenal is er muziek!

De huisconcerten van Gaspar en zijn dochters

De bewoners van de Antwerpse Parnas beschikken over minstens vijf klavecimbels en virginalen, evenals een claviorganum (een combinatie van een klavecimbel en een orgel). Gaspar Duarte (I) onderhoudt zeer goede contacten met de Antwerpse klavecimbelbouwers Joannes Ruckers en diens neef en leerling Joannes Couchet. Hij adviseert hen zelfs bij het ontwerp van hun instrumenten (al volgt vooral Couchet de gegeven raad op). De familie Ruckers-Couchet bouwt wellicht de beste klavecimbels en virginalen van de 17de eeuw. Aan repertoire voor de instrumenten ontbreekt het ten huize Duarte bovendien niet: omstreeks 1628 laat wellicht Gaspar (I) de zogenaamde Messaus-Bull-codex samenstellen, een dik handschrift met klaviermuziek van hoofdzakelijk de Engelse componist John Bull. 

Gaspar (I) heeft een goede zangstem en speelt onder meer viool en klavecimbel. Zijn kinderen delen die muzikaliteit, en dat creëert mogelijkheden. Zodra zijn dochters oud genoeg zijn organiseert Gaspar huisconcerten waarop hij samen met zijn dochters Leonora, Catharina en Francisca optreedt.

In een brief, nu bewaard in de Koninklijke Bibliotheek Den Haag, beschrijft Gaspar (I) aan zijn goede vriend Constantijn Huygens hoe zo een concert, dat hij in het najaar van 1640 geeft, verloopt:

We organiseren soms een huisconcert met een kleine instrumentale bezetting, zoals we aan juffrouw Anna Roemers Visscher hebben laten horen, namelijk met drie instrumenten die bijzonder geschikt zijn voor de drie meisjes, het spinet, de luit en de viola bastarda en ik op de viool voor de derde dessus-stem; en voor de zang: een luit en de viool samen onder de zang van mijn twee dochters en soms twee stemmen met een bas die ik zing, met het spinet of de theorbe voor de kleine madrigalen uit het boek.

De Nederlandse dichteres Anna Roemers Visscher zal na het concert een lofdicht op Gaspars muzikale kwaliteiten schrijven, waarbij ze hem hoger inschat dan Orpheus en Amphion, de twee grootste musici uit de Klassieke Oudheid. 

Wie het voorrecht heeft een huisconcert bij te wonen, vertrekt steeds diep onder de indruk. ‘[De Duarte’s] vormen een mooi en harmonisch consort van luiten, viola da gamba’s, virginalen en stemmen’, schrijft William Swann. ‘Ik verheug mij reeds over het musiceren in het huis van de edele heer Duarte, omdat ik dat slechts zo heb meegemaakt in Venetië in het gezelschap van Claudio Monteverdi’, prijst Giuliano Calandrini. Margaret Cavendish (die tussen 1648 en 1660 samen met haar echtgenoot William het Rubenshuis bewoont) beschrijft in een brief hoe ze geniet van het gezelschap van de Duarte’s: ‘Hun gezelschap geeft me steeds een vrolijk humeur’. En Béatrix de Cusance noteert in een brief hoe ‘de dierbare en onvergelijkelijke Francisca ons zeldzame en buitengewone dingen laat horen.

Uit de eerder geciteerde brief van Gaspar aan Constantijn Huygens blijkt hoe de Duarte’s de muziek in uiteenlopende bezettingen brengen. Leonora en Catharina staan vooral bekend als zangeressen. Francisca wordt in brieven van de familie Huygens en van Béatrix de Cusance geroemd om haar kwaliteiten als klaveciniste, en men vergelijkt haar kunsten met die van de Franse virtuoos Jacques Champion de Chambonnières. De dochters spelen ook luit, theorbe, viola da gamba en viola bastarda.

De muziek die weerklinkt is divers: het gaat om vocale en instrumentale werken van tijdgenoten uit Engeland, Frankrijk, Italië en de Lage Landen, gecomponeerd door onder meer John Bull, Girolamo Frescobaldi, John Coprario, Thomas Lupo, Michel Lambert, Nicholas Lanier, Guilielmus Messaus en Joannes de Haze. Als goede vriend draagt Constantijn Huygens regelmatig bij aan de huisconcerten door zijn eigen composities op te sturen. In 1647 laat hij bij de Parijse uitgever Ballard een bundel met Latijnse, Franse en Italiaanse liederen publiceren, getiteld Pathodia Sacra et Profana. De Duarte’s ontvangen prompt een exemplaar waaruit ze gretig putten.

Sommige leden van de familie Duarte componeren ook zelf, maar Leonora is de enige van wie muziek zal worden overgeleverd: een manuscript (Christ Church College, Oxford) met zeven vijfstemmige sinfonia’s die Leonora componeert in de stijl van de Engelse consortmuziek van de late zestiende en vroege zeventiende eeuw. De werken ontstaan in de periode dat haar broer Diego (II) aan het Engelse hof verblijft.

Diego Duarte (II)

In 1632 vertrekken Gaspar (I) en zijn zonen Diego (II) en Gaspar (II), in het kielzog van vele Antwerpenaren onder wie Anthony van Dyck, naar Engeland. Net als andere Vlaamse handelaars, ambachtslieden en kunstenaars hopen ze op opdrachten van het praalzuchtige hof van koning Charles I. Dat lukt: in 1635 benoemt de koning Diego Duarte (II) tot ‘Jeweller in Ordinary’, zijn vaste hofjuwelier

In Engeland treedt Diego toe tot de landadel nadat de koning hem in ruil voor achterstallige betalingen een landgoed met bijbehorende rechten overhandigt. In de hofkringen maakt Diego kennis met belangrijke kunstenaars, mecenassen en edellieden. Onder hen de familie Cavendish en de hofcomponist, schilder en kunstverzamelaar Nicholas Lanier. In Engeland pikt Diego het toneelstuk The Deserving Favourite (1629) van Lodewijk Carliell op. Diego zal het later vertalen en bewerken tot Den weerdigen gunsteling dat omstreeks 1685 in het Aalmoezenierstheater op de Grote Markt wordt opgevoerd.

In 1642 vraagt Diego verlof en keert hij naar Antwerpen terug. Ondertussen breekt in Engeland de Burgeroorlog uit. De koning wordt gevangengenomen en uiteindelijk geëxecuteerd, en heel wat royalisten, waaronder de Cavendishes, Nicholas Lanier en troonopvolger Charles II vluchten naar het continent. Ze zijn allemaal welkom bij de Duarte’s. In het geval van het echtpaar Cavendish en Nicholas Lanier resulteert dat in avonden vol muziek.

Gaspar Duarte (I) overlijdt in 1653. Een requiemmis van Philippus van Steelant luistert zijn uitvaart in de Sint-Jacobskerk op. Vanaf dan leidt Diego Duarte (II) het familiebedrijf. Hij bouwt een netwerk uit dat van Amsterdam tot Parijs, van Londen tot Goa reikt. De Nederlandse stadhouders, prinsen van het Habsburgse Rijk, Lodewijk XIV van Frankrijk: allemaal vinden ze de weg naar het bedrijf van Diego. Maar ook als ze geen juwelen nodig hebben doen ze beroep op hem. In 1676 houdt Stadhouder Willem III van Oranje (de toekomstige koning van Engeland) geheim overleg met zijn raadpensionaris in de grote kunstkamer van Diego. En Albertina Agnes van Nassau vraagt Diego om de aankoop van enkele schilderijen te regelen.

Schilderkunst is een passie van Diego. De schilder Pieter Thys is een goede vriend, en wellicht zijn er meer bevriende kunstschilders.  Maar Diego is vooral ook een verzamelaar. Vlaamse, Hollandse en Italiaanse meesters dragen zijn voorkeur weg. Hij heeft ruim tien werken van Rubens, en brengt een twaalftal werken van Van Dyck samen. Daarnaast gaat het om werk van onder meer Brueghel, Titiaan, Rafaël, Parmigianino, Dou, van Verendael, Elsheimer, Moro, Holbein en Massijs. Diego bezit ook een Vermeer (wellicht De zittende virginaalspeelster), de eerste buiten de Republiek. Op zijn hoogtepunt telt de collectie ongeveer 200 werken, de meeste van zeer hoge kwaliteit. (In de eenentwintigste eeuw zijn de schilderijen terug te vinden in onder meer het Prado, het Louvre, The National Gallery, het Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen en het Mauritshuis)

Maar net als bij zijn vader is er ook bij Diego steeds en bovenal die passie voor muziek. Hij steunt componisten, zoals Joannes de Haze. Die draagt in 1681 een bundel vioolmuziek aan Diego op. De Haze is minder dan een jaar later een van de oprichters van de eerste commerciële opera van Antwerpen, het Aalmoezenierstheater. Maar Diego componeert ook zelf. Hij zet onder meer teksten van zijn vriend en achterbuur William Cavendish op muziek.

Op 26 maart 1663 schrijft de wiskundige Christiaan Huygens (een zoon van Constantijn) in een brief hoe Diego een dag eerder een muziekstuk voor ‘de feestdag’, namelijk Pasen (en in 1663 niet Maria-Boodschap dat normaal op 26 maart valt), componeerde. ‘[Een] “Piece de Devotion avec des Parolles Flamendes composeé d’un Juif, sur l’air d'une Sarabande', dat moet 'om de waerheijdt te seggen wel wat ongemeens sijn’, reageert Susanna Huygens, Christiaans zus. Een jood die voor de verrijzenis van Jezus Christus componeert: het geeft meteen aan hoe makkelijk de Duarte’s religieuze grenzen overstijgen. 

Diego componeert nog meer katholieke muziek. In 1684 voltooit hij zijn zetting van Antoine Godeau’s psalmberijmingen, de Paraphrase des Pseaumes de David (1648). Het compositieproces heeft meer dan een decennium in beslag genomen. Hoewel hij er over nadenkt om de muziek uit te geven, beslist hij uiteindelijk om dat niet te doen. De muziek gaat verloren, net als alle andere composities van Diego.

Langzaam wordt het stil

Vanaf de jaren 1670 wordt het steeds stiller in het huis van de Duarte’s. Geen van allen zijn de kinderen van Gaspar (I) ooit gehuwd. Leonora, Catharina en Francisca overlijden in 1678, wellicht tijdens de pestepidemie die ook het leven kost van onder meer de kunstschilder Jacob Jordaens. In 1685 sterven Gaspar (II) en Isabella. Twee jaar later overlijdt Constantijn Huygens en komt er een einde aan de muzikale briefwisseling. Diego wordt ziek, en een Amsterdamse nicht, Constancia (Rachel), en haar man Manuel Levy Duarte, verhuizen tijdelijk naar Antwerpen om Diego bij te staan.

Met de dood van Diego Duarte (II) op 15 augustus 1691 komt een einde aan de Antwerpse tak van de familie. Constancia en Manuel verkopen het huis en het grootste deel van de kunstcollectie. De muziek en muziekinstrumenten raken spoorloos. Enkel een brievenboek van Diego (II) zal de tand des tijds (gedeeltelijk) doorstaan. In Antwerpen gaat de herinnering aan de artistieke Duarte’s langzaam maar zeker verloren.

Muziek als universele taal

Waarom hechtten de Duarte’s zo veel belang aan de kunsten, en in het bijzonder aan de muziek? 

Muziek hoorde in de 17de eeuw bij een goede opvoeding. Klavierinstrumenten waren bijzonder geschikt voor vrouwen, terwijl tokkelinstrumenten zoals de luit en de theorbe gepast waren voor de mannen. Maar dames en heren van stand moesten vooral niet te veel te koop lopen met hun muzikale kwaliteiten. Hoe virtuoos ze ook konden spelen, ze wilden niet worden verward met professionele muzikanten, want die speelden voor geld en hadden een bedenkelijke reputatie. Het was dus slim om discreet om te gaan met je muzikale kunnen. De Duarte’s bewandelden een fijne lijn: hun concerten waren huisconcerten en niet alle gezinsleden namen deel, maar hun reputatie trok heel wat bezoekers.

Dat de Duarte’s hun liefde voor muziek niet onder stoelen of banken staken, had te maken met de unieke kwaliteit die muziek heeft: het is een universele taal. Muziek doet beroep op ratio en op emotie, en ze overstijgt geografische en religieuze grenzen. En dat laatste konden de van oorsprong joodse Duarte’s goed gebruiken.

Al in 1549 probeerde Keizer Karel V alle conversos (nieuwe christenen) te verdrijven uit de Lage Landen. Doorheen de 17de eeuw worden conversos in Antwerpen ervan beschuldigd het jodendom te belijden, gelukkig meestal zonder gevolg. (Ook Diego Duarte (I) werd in 1608 – zonder gevolgen – beschuldigd). 

Toch zou het gevaar steeds op de loer liggen. In 1682 sprak het Antwerpse stadsbestuur over de joden als een ‘vervloekt en verdorven ras’ en werd er nagedacht om een getto te creëren of joden en conversos een teken op de kleding te laten dragen. Die uitspraken waren vooral toegevingen aan de (lagere) clerus, en het stadsbestuur was wellicht nooit echt van plan de conversos te bestrijden. Antwerpen was te onafhankelijk, te eigenzinnig en te breeddenkend, en de converso-gemeenschap speelde een te grote economische rol. 

Toch neemt het niet weg dat vervolging steeds een dreiging was voor de Antwerpse conversos. Hoewel de Duarte’s nauw betrokken waren bij de Antwerpse kerken en bij katholieke liefdadigheid (en ze componeerden zelfs katholieke muziek!), twijfelden sommige tijdgenoten aan hun trouw aan het katholicisme. Goede vrienden zoals de familie Huygens wisten beter: voor hen zijn de Duarte’s joods. En net dan is muziek een taal die toelaat om met iedereen te praten, of die nu joods, anglicaans, katholiek of protestants is.

Meer lezen, luisteren?

Voor de muziekkamers, stadswandeling en muziekopname, klik hier.

De Nederlandse musicoloog Rudolf Rasch schreef verschillende artikels over het muzikale netwerk van Constantijn Huygens en de familie Duarte. Tevens bezorgde hij een prachtige editie met Driehonderd brieven over muziek van, aan en rond Constantijn Huygens (2007).

Over het professionele leven van de Duarte’s, zie Timothy De Paepe, Een netwerk van luxe (2016), geschreven voor DIVA, het Antwerpse museum rond diamant, juwelen en edelsmeedkunst.

Meld je aan voor de nieuwsbrief